Vorige maand gaf ik een masterclass Faalkunde aan een Vlaamse organisatie. In Antwerpen, voor een zaal met ruim 100 mensen. Superleuk, zowel om te doen als om weer even in die heerlijke stad te zijn.
Een van hun vragen was: Hoe kunnen we een cultuur stimuleren waarin fouten bespreken vanzelfsprekender wordt? Mooie vraag. En eentje die vraagt om oefening, ongemak en… practice what you preach: een ‘fout voorbeeld’ durven zijn! Dat is namelijk een van de tools uit het boek.
Tijdens de voorbereiding ontdekten we al dat sommige Nederlandse uitdrukkingen van mij daar (terecht) op onbegrip stuiten. Neem nou ‘verwijtbaarheid’. Ik zag wat fronsende wenkbrauwen aan de andere kant van het scherm verschijnen. Begrijpelijk. Blijkbaar een Hollandse uitdrukking. Weer wat geleerd.
Om te voorkomen dat ik tijdens de masterclass te snel ging of te direct was, spraken we iets af: een virtuele portiersbel. De opdrachtgever mocht, wanneer nodig, luid en duidelijk “Ping!” roepen. Als vriendelijke feedbackrem.
En zo geschiedde:
“Ping, je microfoon staat te hard,” riep hij toen een collega dat in zijn oor fluisterde.
“Ping, wat is ‘affikken’?”
En een hilarische “Ping!”, toen bleek dat het woord ‘gemak’ in het Vlaams ook ‘naar het toilet gaan’ betekent.
(Taal)fouten maken en je daarop vriendelijk laten aanspreken, is altijd een uitnodiging tot verbinding. En er samen om kunnen lachen? Dat brengt ontspanning en verdiept het contact.
Helaas vergat ik deze ‘Ping’ als oefening op te nemen in mijn boek. Want volgens mij werkt ‘ie ook fantastisch in vergaderingen en andere meetings.
“Ping!” Misschien in de tweede druk? 🙂
Ik hoop dat je deze oefening ook gaat uitproberen. Laat me weten wat het effect was.